Hoe meer hoe beter! Dat is geen definitie maar wellicht het eerste predicaat dat mensen met “welvaart” associëren. Ik laat even in het midden wat de waarheidswaarde van die associatie is, om wat meer aandacht te besteden aan de definitie.

Mijn jongste zoon vertelde me dat twee proffen aan de faculteit van economie van de KUL aan de eerstejaarsstudenten hadden meegegeven dat “welvaart” één van de meest misbruikte woorden is, vooral omdat het niet duidelijk is welke lading die vlag dekt.

Om even in academisch Leuven te blijven, herinner ik me dat één van mijn vroegere proffen economie steeds een examenvraag had die begon met: “Stel dat ik een gewone boer ben, leg me eens uit wat ……. is.” (In mijn geval waren de puntjes vervangen door “investeren”). Welnu, als ik zelf een boer ware, dan zou ik zeggen dat “welvaart” betekent: een toestand waarbij gewone burgers zich geen zorgen hoeven te maken over hun dagdagelijkse behoeften, en daarenboven nog genoeg geld over houden om persoonlijke geneugten te betalen, zonder dat ze zich daarvoor krom moeten werken en zonder zich serieuze zorgen te moeten maken over “morgen”.

Als media en politici die definitie als basis zouden hanteren voor hun uitlatingen betreffende welvaart, dan zou de overgrote meerderheid van de mensen hen correct begrijpen. In het licht van de communicatie omtrent de huidige economische crisis zou men wellicht op vele vlakken – persoonlijk, regionaal of communautair, nationaal en Europees – mekaars standpunten en voorstellen beter kunnen interpreteren, en zou ook de gewone burger kunnen evalueren wie de waarheid geweld aan doet. We hebben dan geen nieuwsduiders meer nodig die hun eigen verwarring in de beleidsinformatie injecteren.

Bovenstaande alinea is volledig in de voorwaardelijke wijs gesteld. Dat is slecht nieuws want het duidt op irrealiteit of onwezenlijkheid. De proffen economie hebben het bij het rechte eind: welvaart is een begrip dat door onze leiders, en hun verslaggevers, constant wordt verkracht, vooral nu het vandaag een centrale plaats inneemt in het hallucinante spin-circus.

Zelfs Guy Quaden, die zijn ideologische lading als Belgische hoofdbankier op voorbeeldige wijze heeft weten te managen, heeft last met “welvaart”. In De Morgen van het voorbije weekend (26/3) antwoordt hij op de vraag “Kan België zijn welvaart behouden?”, het volgende: “We kunnen ons welvaartspeil behouden maar dat zal niet automatisch gaan: we moeten de schuldgraad van ons land verlagen en het economisch groeipotentieel verhogen”.

Een boer weet dat blijvende welvaart impliceert dat groei noodzakelijk is (wie stilstaat, gaat immers achteruit!). Een boer weet echter ook dat extra betalingen, om schulden weg te werken, betekenen dat de buikriem moet worden aangehaald. (Dat die schulden, in dit geval en zonder bijkomende ingrepen, jaarlijks zullen toenemen wegens de toenemende vergrijzing en stijgende ziektekosten, maakt de druk van de riem nog wat groter).

Wellicht permitteert de heer Quaden zich, in het zicht van zijn eindmeet als ideologisch onzijdig persoon, om zijn achterban een duwtje in de rug te geven. Immers, er zijn in dit land, en in Europa, nogal wat politici die, daarin gesteund door nieuwsmakers en idealisten, blijven verkondigen dat de economische crisis kan worden opgelost zonder dat het welvaartspeil van de bevolking (tijdelijk, laat ons hopen) naar beneden moet.

Voorlopig heeft nog niemand uitgelegd – op een manier die een gewone boer verstaat – hoe ons welvaartspeil ongeschonden uit de besparingsrondes moet komen; ook de economische geschiedenis reikt geen voorbeelden aan. Voorts heeft het democratisch verkiezen van nieuwe meerderheden in verscheidene landen nog niet voor de grote oplossing gezorgd.

Quaden zelf geeft, ietwat bedekt, aan dat hij ons ook niet zal kunnen uitleggen hoe welvaart constant kan blijven met afnemende middelen. Immers, wat verder in het gesprek verklaart hij dat “we structurele maatregelen nodig hebben op het vlak van uitgaven en ontvangsten om een evenwicht te bereiken. En die zullen niet noodzakelijk plezierig zijn voor de kiezer.” De kiezer en de burger zijn misschien verschillende personen?

Nog wat later komt de aap helemaal uit de mouw als de vertrekkende NBB voorzitter zijn overpeinzingen afrondt met de woorden: “acht maanden na de verkiezingen zou je normaal al een volwaardige regering moeten hebben en hadden de verkiezingsbeloftes vergeten moeten zijn”. In die context is het bestaan van een omnivalent woordje als “welvaart” een ware zegen: je kan er alle kanten mee uit zonder ooit ongelijk te hebben.

Terwijl het een raadsel blijft waarom, in het algemeen gesteld, de pers niet in staat is om beleidsmensen met enkele alom bekende, harde economische waarheden te confronteren in een taal die kiezer én burger begrijpen, zullen de echte boeren zonder enige twijfel begrijpen dat ’s lands welvaart zwaar onder druk staat. Spijtig genoeg is het aantal landbouwers in de westerse wereld slechts een fractie van de bevolking geworden – minder boerenverstand dus, met dank aan de welvaart!

Grimburger, 27 maart 2011